Voor de cursus Kort Verhaal van de Schrijversvakschool heb ik een verhaal geschreven. Al een hele tijd had ik het plan om het verhaal op mijn website te publiceren, dus nadat ik alle feedback had verwerkt én de verder nodige verbeteringen had doorgevoerd is het nu eindelijk mogelijk voor jullie om hem te lezen. Veel leesplezier!

 Hevig klappende vleugels maken Bart wakker uit zijn dutje. Hij opent een oog, maar hij opent snel ook zijn andere oog als hij ziet dat de vogels niet rustig voorbij zijn tak vliegen, maar gezwind en gehaast hun vlucht vervolgen naar weet hij veel waar. Is er iets aan de hand?
 Bart maakt sprongetjes richting het einde van de tak en hij zwaait met zijn vleugel naar een van de vogels die voorbij komt. De merel begint wat langzamer te vliegen, maar het vrouwtje heeft duidelijk haast.
 ‘Wat is er?’ tjirpt Bart vluchtig. ‘Waar gaat iedereen naar toe?’
‘Het midden van het bos. Vogelberaad.’
 ‘Een beraad? Waarover?’ Bart schudt wat ongemakkelijk heen en weer op zijn tak. Is er iets ergs gebeurd?
 De merel blijft nu met een zucht voor hem stil hangen, terwijl ze nog steeds slaat met haar vleugels. ‘Geen idee. Maar kom snel als je het wilt weten. Het begint zo.’ De merel wacht nu niet meer op antwoord, maar ze vliegt er vlot vandoor.
 Hij huppelt nog wat van zijn linker- naar zijn rechterpootje, maar dan kan hij zijn geduld én zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. Hij laat zich voorover van de tak vallen in een vrije val, totdat hij zijn vleugels spreidt en de wind hem een stuk vooruit voert. Het duurt niet lang voordat hij de beweging met zijn klapperende vleugels moet voortzetten en hij tussen de lange bomen door vliegt.
 De met sneeuw bedekte bodem van het bos zorgt ervoor dat Bart vaak met zijn ogen moet knipperen. Hij heeft het gelukkig niet koud. Door zijn veren heeft hij het warm genoeg.
 Bart beweegt zich samen met de andere vogels door het bos. Links en rechts zoeven er allerlei vogels voorbij. Merels, esters, lijsters, van alles komt voorbij. Maar ze vliegen hem allemaal veel te snel. Terwijl de kraaien met hoge snelheid inhalen en het kleine vogeltje bijna uit de lucht halen met hun wijde vleugels, blijft hij maar wat achter bij de rest. Hij slaat wild en haastig met zijn vleugels in de hoop ze toch bij te houden. Zijn ogen staren intens naar de verte, waar de open plek al in het zicht komt. Hij kan niet de laatste zijn die er aan komt. Dat mag niet.
 Wanneer Bart op een tak rond de open plek gaat zitten slaakt hij een diepe zucht als hij ziet dat vanuit de bomen nog enkele vogels voorbij zoeven om op hun plek te gaan zitten. Hij is niet te laatste.
 Een bosuil die in een grote boom zit maakt een ‘oeh-oeh’ geluid om iedereens aandacht te trekken. Het getjirp van alle vogels stopt daarna dan ook snel. Bart duwt zijn rode borst wat naar voren om te laten zien dat hij aanwezig is, luistert en kan helpen. Hij is in volle staat van paraatheid, hoopt hij.
 ‘Lieve vogels van het bos,’ begint de bosuil het beraad. ‘Wat goed dat jullie gekomen zijn op dit kritieke moment. Ik moet jullie helaas vertellen dat de mensenvrouw al een week niet meer is geweest. Ze is kwijt.’
 Bart hoort het gefladder en gefluit van sommige onrustige medevogels. Hij voelt zelf ook zijn hart sneller tekeer gaan. Hij kon zichzelf niet meer inhouden om vragen te stellen.
 ‘Oh nee!’ roept Bart. ‘Wat is er gebeurd? Waar is ze voor het laatst gezien? Gaan we haar zoeken?’ Hij denkt aan alle keren dat hij de oude vrouw had gezien. Een lieve oude vrouw die altijd lief het eten in de bomen hing, zodat zij lekker konden eten. Het zicht van de vrouw gaf altijd een warm gevoel aan het bos. Het leek er lichter door te worden. En alle vogels voelden zich door haar geliefd.
 Bart moet denken aan de keer dat hij eten uit de hand van de vrouw mocht eten. Ondanks dat hij een keer verkeerd pikte was ze nog steeds lief voor hem geweest. En die keer dat de vrouw had geholpen een jong vogeltje weer op de poot te krijgen. Het diertje was er zo slecht aan toe geweest, maar door haar lieve zorgen was hij weer helemaal de oude geworden. Ze heeft duidelijk liefde voor het bos en de dieren die er wonen.
 Hij krijgt een duw van zijn buurman die een iets grotere lijster is en hij valt bijna om. ‘Stil,’ zegt hij. De ogen van de vogel kijken hem streng aan.
 Bart heeft inderdaad zijn mond voorbij gepraat en even is het stil in de kring. Iedereen kijkt naar hem en hij wil in zijn veren weg kruipen. Hij schermt zichzelf voor de anderen af met zijn vleugel. De uil kijkt hem even indringend aan, maar dan gaat de bosuil weer verder.
 ‘In dit beraad zullen we overleggen over de stappen die we moeten nemen.’
 Een paar vogels kijken elkaar aan. Bart heeft zijn maatje Erwin nog niet gezien. Is hij hier ook? Dan kunnen ze met elkaar overleggen. Hij zoekt door de grote groep. Precies op het moment dat hij zijn vriend, de huismus, aankijkt, wordt het weer stil in het bos. Alle vogels kijken dezelfde kant op. Die van de kraaien.
 De middelste kraai van het groepje heeft zijn zwarte rechtervleugel omhoog. Ze hebben elkaar opgezocht voor het beraad en dit lijkt hun leider te zijn. Hij neemt in ieder geval het woord.
 ‘Wij vinden het niet nodig actie te ondernemen. We kunnen ons eigen eten vinden en we hebben dat mensenvrouwtje niet nodig.’
 Bart zijn snaveltje valt open. Het mensenvrouwtje? Niet nodig? Bart ziet de lieve ogen van de oude vrouw voor zich. Het warme gevoel van haar liefde wordt voor even weer opgeroepen. Bart kan zich niet voorstellen dat de andere vogels haar niet terug willen hebben.
 Sommige vogels kijken net zoals Bart, met open snavels en schrik in de ogen. Anderen knikken naar elkaar en naar de kraaien, die hun borsten naar voren drukken. Bart kan bijna niet meer stil blijven zitten en zijn vleugels slaan onwillekeurig op en neer.
 ‘Maar dat kan niet!’ roept Bart opeens. ‘We moeten haar gaan zoeken! Misschien is ze in gevaar!’
 ‘Oh, wat doe je nou,’ hoort hij iemand zachtjes naast hem mompelen. Het is Erwin, die bij hem is komen zitten. ‘Praat nou niet zo hard. Straks willen ze dat je zelf weg gaat om te zoeken. Het is gevaarlijk daar buiten.’ De huismus kijkt schichtig om zich heen.
 ‘Denk je werkelijk dat we haar moeten gaan zoeken?’ vraagt de uil met een lage langzame stem.
 Bart knikt wild. Hij drukt zijn borst weer naar voren. ‘Ik vind het belangrijk dat we haar gaan zoeken. Ze is goed voor het bos en voor de dieren die er wonen.’
 De andere vogels reageren daar meteen op. Sommigen reageren positief, zoals eerder, maar anderen mompelen wat. ‘Dat is helemaal niet nodig,’ en ‘die vrouw deed helemaal niks voor ons.’ De kraaien steken er met hun harde stemmen nog harder bovenuit. ‘Ga jij het dan doen, kleine jongen?’ vraagt een van hen.
 ‘Zie je wel. Daar heb je het al,’ zegt Erwin achter hem met een zachte stem.
 De grote vleugel van de uil maant iedereen weer tot stilte. ‘Roodborstje Bart. Ben jij bereid om het mensenvrouwtje te gaan zoeken?’ vraagt hij.
 Even raakt Bart in paniek. Kan hij dit wel? Is hij hier wel goed in? En wat nou als hij in gevaar komt? Maar dan stopt hij zijn eigen gedachtestroom en maakt hij zichzelf wat groter. ‘Ik zal haar gaan zoeken,’ deelt hij mee aan de grote groep vogels van het beraad.
 ‘Goed,’ zegt de uil. ‘Je hebt twee dagen de tijd om haar te vinden. Daarna zullen we heroverwegen. Iedereen die informatie heeft kan bij Bart terecht. Einde beraad.’
 De uil draait zich om naar een gat in de boom en langzaam beginnen ook de andere vogels de open plek te verlaten. Bart draait zich om naar Erwin, die nog steeds achter hem staat. Erwin kijkt Bart aan alsof hij al bijna dood is.
 ‘Kan je dit wel doen, Bart?’ zegt hij. ‘Je bent zo klein en de grote mensenwereld is zo groot.’
 ‘Ik moet het proberen,’ zegt Bart. ‘Maar jij gaat wel met mij mee toch? Je kan me goed helpen.’
 Erwin zijn ogen worden nog veel groter. ‘Nee, nee, nee. Dat kan ik helemaal niet. Ik blijf hier. Ik moet hier blijven.’ Erwin bibbert wat en hij maakt zich kleiner.
 Wil echt niemand hem helpen? Toch wil hij het doen. Hij voelt dat hij het kan en wil zichzelf bewijzen, maar hij had niet verwacht dat hij het alleen moest doen.
 Plotseling voelt hij dat er iemand achter hem in de lucht vliegt. Hij voelt de windvlagen van vooruit geslagen vleugels. Bart draait zich om en daar vliegt een ekster.
 ‘Ik moest bij jou komen als ik informatie had,’ zegt de vrouwelijke vogel. ‘Ik weet waar ze woont.’
 ‘Dat is geweldig nieuws!’ roept Bart uit. ‘Dan kun je me naar haar toe brengen!’
 Maar de ekster schudt met haar hoofd. ‘Ik kan hier niet weg om mijn kindjes. Maar ik kan je wel een richting op sturen. Het is dicht bij het bos.’ Ze wijst een richting in. ‘Het is die kant op. Aan een rustige weg. Het is een groot gebouw met veel grote ramen. Misschien heeft het huis wel drie verdiepingen. Heel groot en er staat een grote heg omheen.’
 Bart knikt. Hij hoopte dat ze mee zou gaan, maar blijkbaar niet. ‘Hoe weet ik zeker dat ik het goede huis heb?’
 De ekster denkt even na. Bart staart haar aandachtig aan. Ze moet zich toch iets herinneren? Hij heeft het nodig!
 ‘Ze hebben een grote boom voor het huis?’ zegt de ekster, maar haar stem overtuigt Bart niet helemaal.
 ‘En? Weet je nog meer?’
 ‘Ze hebben ook zo’n grote ronde bak, waar water uit komt? Volgens mij stond er stenen beeld van een mensenkind in het midden op zo’n verhoging.’
 Bart knikt. Hij heeft haar nog niet helemaal overtuigt van wat er stond, maar het was beter dan niets. ‘Dankjewel. Dat is dan mijn eerste stap.’
 De ekster knikt en vliegt snel weer weg. Bart draait zich weer naar Erwin. ‘Ik moet gaan. Er is veel werk te doen.’ Erwin knikt en hij slaat zijn vleugels om Bart heen. ‘Doe voorzichtig.’
 Bart knikt, stijgt op en begint te vliegen in de richting waar de ekster hem heen gestuurd had. Hij vliegt tussen de bomen door. Snel wordt het rustiger in het bos. Zijn er minder vogels en minder geluid van de dieren. Het wordt stiller. Er is alleen nog maar het geluid van de wind die door de bomen waait.

 Hij begint langzaam wat te twijfelen over zichzelf. Was hij hier wel geschikt voor? Is dit wel het beste idee? Het voelt plotseling als een onmogelijke opgave, ondanks dat hij het even geleden nog zo’n goed idee vond.
 Bijna wil hij zich weer omdraaien en terugvliegen naar de groep. Dan geeft hij gewoon aan dat het hem niet lukt en dat hij het niet kan. Maar net wanneer hij zich wil omdraaien voelt hij dat er iemand anders bij hem in de buurt is. Een andere vogel. Hij draait zich om in de lucht.
 ‘Erwin?!’ roept hij als hij ziet wie het is. ‘Wat doe jij hier?’
 Zijn maatje vliegt vlak achter hem. Erwin is ietsje zwaarder, waardoor hij wat moeite heeft Bart bij te houden. Steeds zakt hij een klein stukje naar beneden. ‘Ik kon je niet alleen laten,’ zegt hij hortend en stotend. ‘Je bent tenslotte mijn enige vriend.’
 Bart voelt zo viel liefde voor zijn maatje. ‘Dankjewel vriend.’ Hij kijkt weer vastberaden in de richting van waar hij naar toe aan het vliegen was. ‘Laten we verder gaan.’
 Met nieuwe moed vliegen de beide vogels weer verder. Op een gegeven moment dunt het bos wat uit. De bomen verdwijnen en maken plaats voor meer gras. Er verschijnen gigantische gebouwen met grote oprijlanen. Bij de eerste is Bart nog enthousiast, maar dan ziet hij dat er bijna geen bomen staan. En dan al helemaal niet vóór het gebouw.
 Ze vliegen verschillende gebouwen voorbij, maar áls er dan een boom staat, dan is er geen water te vinden. Meestal alleen maar grote stenen. Of er is een hele grote fontein met allemaal mensenvrouwen zonder kleren aan.
 Bart kan zich niet voorstellen dat mensen zulke grote huizen nodig hebben. Ze hebben gigantische tuinen en meestal hebben ze kleine torentjes en wel vier auto’s op de oprit staan.
 Ze besluiten weer terug te vliegen, wanneer Bart het opeens ziet. Het eerste wat hij ziet bij het gebouw is een beeld van een klein mensenkindje die tegen een bal trapt. Er omheen springt allemaal water omhoog. Dan ziet hij de geweldig grote boom, waar allerlei lampjes in hangen. ‘Daar is het!’ roept Bart.
 Bart wil wat dichterbij vliegen, maar Erwin houdt hem tegen. ‘Ik kan dit niet,’ zegt hij. ‘Ik ben bang dat je het alleen moet doen.’
 Bart kijkt om naar zijn vriend, die achter hem in de lucht blijft hangen. Hij ziet er inderdaad niet goed uit. Zijn veren zaten helemaal in de war en zijn ogen kijken wild om hem heen. ‘Het is goed,’ zei Bart tegen hem. ‘Blijf jij hier. Dan ga ik kijken.’
 Erwin lijkt duidelijk opgelucht en Bart vliegt naar het huis toe. Hij besluit bij wat ramen naar binnen te kijken. Hij heeft niet veel mensenhuizen van binnen gezien, maar wat hem opvalt is dat er vooral heel veel dozen staan. De muren zijn prachtig versierd met stucwerk en lambrisering, maar er staan bijna geen meubels meer. Hij vliegt door naar het volgende raam om daar naar binnen te kijken.
 Opeens hoort Bart een stem. Het lijkt van boven hem te komen. Bart volgt het geluid en komt bij een raam uit dat toevallig open staat. Is er dan toch iemand?
 Hij gaat op de vensterbank zitten. Ook deze ruimte staat vol met dozen, maar er is één ding dat anders dan in de andere ruimtes. Er staat een standaard en daar zit een levend dier op, een vogel, maar deze soort komt hem niet bekend voor. Dit heeft hij nog nooit gezien.
 ‘H-hallo?’ stottert Bart.
 De geel met blauwe vogel kijkt op van de standaard. ‘Ah, bezoek!’ roept hij.
 ‘Wie ben jij?’ vraagt Bart meteen. ‘Ken jij de mevrouw die hier woonde? Waar kan ik haar vinden?’ De zinnen rollen als automatisch uit zijn snavel.
 ‘Ho, ho, ho. Niet te vlug. Eén voor een zal ik de vragen beantwoorden. Ik ben Pierre.’ De vogel is even stil. Wanneer Bart niet meteen reageert, vliegt hij op van zijn standaard en gaat hij voor Bart zitten. Met zijn linkeroog kijkt hij Bart indringend aan. ‘En hoe heet jij?’
 Bart schrikt en springt naar achteren. Bijna valt hij naar beneden, maar met zijn vleugels weet hij toch in evenwicht te blijven. ‘Oh ehmm. Ik ben Bart.’
 ‘Goed, Bart. Ik weet niet waar mevrouw Geerlings is, de vrouw die hier woonde. Ze is verhuisd, omdat ze al wat ouder werd, maar waarheen…’ De vogel gaat weer op zijn stok zitten. Bart vliegt nu eindelijk pas de kamer in en voorzichtig gaat hij bovenop een stapel dozen staan.
 ‘Mevrouw Geerlings, mevrouw Geerlings, mevrouw Geerlings,’ herhaalt Bart meerdere keren voor zichzelf. Die naam moet hij onthouden.
 ‘Maar waarom ben jij hier nog, dan?’ vraagt Bart. ‘Moet je niet mee met deze mevrouw Geerlings?’
 ‘Helaas mag ze geen huisdieren in het huis waar ze nu woont. Ze heeft me dus verkocht.’
 Langzaam dringt het tot hem door. ‘Verkocht!?’ Bart kijkt de tropische vogel met grote ogen aan. ‘Voor geld? Als een ding?’
 De fel gekleurde vogel knikt. ‘Wij papegaaien worden wel eens gehouden door mensen. Maar het was hier best oké hoor. Veel lekker eten. Lekker veilig, en eens in de zoveel tijd een beetje vertroeteld worden…’
 De ogen van de papegaai zien er wat glazig uit. Het is alsof Bart onzichtbaar is geworden. Pierre kijkt pas weer op, nadat Bart zijn vleugels een aantal keren voor zijn ogen heeft gezwaaid.
 Dan verandert Pierre zijn blik naar het raam. ‘Nog een bezoeker. Het moet niet gekker worden.’ Bart kijkt op en volgt de blik van de vogel.
 ‘Bart, Bart, Bart. Er is een groot gevaarte voor het huis verschenen. Er zijn mensen bij en ze tillen allemaal spullen naar buiten.’ Het is Erwin.
 ‘Wat?! Leid me er heen!’ Bart voelt zijn hart sneller kloppen en volgt Erwin naar buiten en daar staat inderdaad een groot vierkant ding op wielen. Een vrachtwagen heet dat, bedenkt Bart zich. Grote mannen hebben dozen vast die in een laadruimte worden geplaatst.
 ‘En nu zijn ze er al weer vandoor,’ roept Pierre nog achter ze aan.
 ‘Waarschijnlijk worden de spullen verplaatst. Mevrouw Geerlings was verhuisd,’ praat Bart Erwin bij, terwijl ze richting het gevaarte vliegen.
 ‘Mevrouw Geerlings?’ vraagt Erwin.
 ‘Ja, de mevrouw die ons altijd kwam bezoeken in het bos.’
 De werkende mannen hebben oude kleren aan. Een aantal hebben petjes op waar iets op geschreven staat. Bart en Erwin gaan in een boom in de buurt zitten.
 Bart tuurt naar wat er allemaal gebeurt. Hij kijkt naar de mannen. Naar hun kleren en naar wat ze allemaal meenemen. Hij probeert alles in zich op te nemen. Jammer genoeg praten de mannen niet veel.
 ‘Waar zoeken we precies naar?’ vraagt Erwin.
 ‘Ssst,’ fluistert Bart terug. ‘Naar hints over waar de vrouw naar toe is verhuisd.’ Hij tuurt verder.
 Voor een langere tijd is het stil. Dan springt Erwin opeens op van zijn plek. ‘Ik weet het,’ zegt hij. ‘Ik zie het.’
 ‘Wat is het? Wat is het?’ vraagt Bart haastig.
 ‘Kijk. Daar.’ Erwin wijst met een vleugel naar de vrachtwagen. En daar staat het inderdaad met grote koeienletters. ‘Verhuisbedrijf the Move Utrecht.’
 ‘Ja, daar moeten we heen!’ zegt Bart. ‘Maar waar ligt dat eigenlijk?’ Bart kijkt naar zijn maatje in de hoop dat hij het antwoord weet, maar Erwin kijkt met een lege blik terug. Dan schrikken ze allebei een paar centimeter de lucht in als ze een harde klap horen.
 Bart kijkt weer terug naar de auto en hij ziet dat de achterklep nu dicht is. Een aantal mannen lopen naar de voorkant en stappen in. ‘Kom, Erwin,’ zegt Bart dan. Hij slaat zijn vleugels uit, klaar om weg te vliegen. ‘We gaan achter ze aan.’
 De motor van de vrachtwagen start en Bart vliegt er achteraan, wanneer de vrachtwagen langzaam de oprijlaan af begint te rijden. De weg is wat modderig doordat het zand op de weg is gaan versmelten met het sneeuw. Bart heeft er gelukkig geen last van. Hij kijkt achterom en ziet dat Erwin achter hem aan komt.
 De auto draait een drukkere weg op. Deze weg is wel schoongemaakt. Er is geen sneeuw meer te vinden op het grijze wegdek. Wanneer de auto op de smalle weg rijdt, gaat hij een stuk sneller. Ze moeten goed de vaart er in houden om de vrachtwagen bij te kunnen blijven.

 Bart kijkt zijn ogen uit. Alles is wit om hem heen. Er zijn wat huizen en boerderijen, soms een verdwaalde schuur, maar de rest van de wereld is volledig wit. Tot in de verte lijkt de hele grond bezaaid te zijn met witte sneeuwvlokjes.
 Maar daarna komt al snel een aantal grote gebouwen in het zicht. De horizon wordt rap gevuld door torens, woningen en flatgebouwen. Alles wordt steeds groter, totdat de vrachtwagen een groot blauw bord voorbij rijdt en er allemaal gebouwen om hun heen zijn. Erwin wijst naar het blauwe bord. ‘Utrecht,’ zegt hij.
 De vrachtwagen is nu ook in de stad. Hij slaat linksaf, rechtsaf. Bart volgt de auto met zijn ogen, maar hij houdt het bijna niet bij. Naast dat hij afgeleid is door alles wat er om hem heen gebeurt. Mensen, katten, honden die tegen muurtjes aan plassen.
 Hij kijkt weer terug naar de weg en knippert een paar keer met zijn ogen. ‘Oh nee. Waar is de auto gebleven?’ Bart blijft in de lucht hangen en hij kijkt wild om zich heen. Erwin kijkt met hem mee. Links, rechts, boven, onder. Dan ziet Bart het grote gat dat plotseling in de grond verdwijnt. ‘Daar is hij heen,’ zegt Bart en hij wijst met zijn vleugel naar het gat, waar grote en kleine auto’s in verdwijnen.
 ‘Dan zijn we ze al lang kwijt,’ zegt Erwin met een zachte stem. ‘Die gaan we nooit weer vinden.’
 Bart kijkt naar beneden. Hij heeft zijn hoofd gebogen en hij voelt dat hij het niet meer ziet zitten. Zijn hart zinkt hem naar zijn pootjes. Totdat hij plotseling weer Erwin aankijkt. ‘Dan moeten we hem gaan zoeken.’
 ‘Hier?’ vroeg Erwin. ‘In deze grote stad?’
 Bart knikt wild. Hij stijgt verder op en begint over de tunnel heen te fladderen, verder de stad in. Hij stijgt op, zodat hij nog meer overziet. Een beetje onzeker zweeft Erwin achter hem aan.
 Bart vliegt verder en verder. Hij gaat rondjes boven de stad. Hij zoekt links en rechts. Hij kijkt in steegjes en op parkeerplaatsen, maar nergens ziet hij het busje. Langzaam vergeet hij bijna hoe het busje er uit ziet. Wat stond er ook alweer op?
 Uitgeput gaat hij op de rugleuning van een willekeurig bankje zitten. Voor hem is een grote plas met water. Bomen en gras omgeven het water. Erwin neemt naast hem plaats. Zijn vriend ademt zelfs nog zwaarder dan Bart zelf. Bart heeft het met hem te doen. Het moet voor hem nog zwaarder zijn om met hem mee te komen. Zijn lichaam is niet zo atletisch als sommige vogels.
 ‘We gaan hem niet vinden, hè,’ zegt Erwin, wanneer hij eindelijk weer wat normaler ademt. Bart schudt alleen maar met zijn hoofd.
 Zo kijken ze een hele tijd voor zich uit. Het wordt donkerder in de lucht. De lucht wordt roder en dan zakt ook dat weg. In de huizen om het park heen gaan langzaam de lichten aan. Bart laat zijn hoofd weer verder zakken.
 Het duurt even voordat hij doorheeft dat hij geluid van dichtbij hoort. Getik. Als hij het hoort kijkt hij verbaasd op naar het water. Het komt van boven hem. Hij kijkt naar links, waar een grote boom staat en dan naar boven. Er zit iemand in de boom.
 ‘Waarom zijn jullie zo terneergeslagen?’ vraagt een grote specht. Hij gaat weer terug naar het tikken op de boom.
 ‘We zoeken een vrachtwagen,’ antwoordt Bart, nadat hij zichzelf heeft hersteld. Hij blijft op het bankje zitten, maar ziet boven hem wel de specht. ‘We zoeken een mensenvrouw.’
 De specht stopt weer even met tikken. ‘Een mensenvrouw.’
 ‘Ze was erg belangrijk voor ons,’ springt Erwin in. ‘Maar ze is verdwenen.’
 ‘En de vrachtwagen?’
 ‘Ze was verhuisd,’ antwoordt Bart. Hij denkt aan de rare gekleurde vogel in het grote huis. Ze was verhuisd, had hij gezegd.
 ‘Aha, en jullie zijn naar haar op zoek.’
 Bart knikt. ‘Maar we zijn onze enige link kwijt. De verhuiswagen.’
 De specht gaat door met pikken op de boom. Hij zegt niks meer en Bart voelt zich niet geroepen om verder met hem te praten. Bart gaat met zijn blik weer terug naar het water. Hij droomt even weg in zijn herinneringen naar de vrouw.
 ‘Ik ken wel iemand,’ zegt de specht opeens. Bart schrikt weer op. Hij had niet gehoord dat de specht was gestopt met het geluid.
 ‘Ik ken andere vogels in de stad. Ik kan jullie helpen.’
 Nu begint Bart wel te vliegen. Hij gaat op een tak bij de specht in de buurt zitten. ‘Kan je ons echt helpen?’
 De specht knikt. ‘Je moet even geduld hebben. Maar mijn vrienden kennen de hele stad. We zullen haar vinden.’
 De specht stijgt op vanuit de boom en hij geeft aan dat hij er gauw weer zal zijn. Hij moet wat andere vogels in de stad vinden.
 Bart en Erwin kijken elkaar een tijd aan, lang nadat de specht uit het zicht is verdwenen. Bijna willen ze de hoop opgeven. Ze kijken even om zich heen. Zijn ze hun onverwachte hulp toch weer kwijt?
 Dan hoort Bart gefladder boven hem. Hij kijkt omhoog en ziet een vogel, die in de boom gaat zitten. En dan nog een vogel, en nog een vogel, totdat de hele boom vol zit met vogels. Het getjirp en gefluit is bijna overweldigend.
 Erwin gaat dichter bij Bart staan. ‘Komen al die vogels voor ons?’ fluistert hij.
 Bart buigt zich terug. ‘Ik denk het.’
 Opeens komt de specht bijna uit de lucht vallen, zo plotseling komt hij naast hen staan. ‘Volgens mij is dit iedereen,’ zegt hij. De specht wijst naar enkele vogels dichtbij. ‘Deze vrienden kunnen ons helpen. Ze kennen de hele stad en kunnen de rest van de groep aansturen.’
 De vogels dichtbij knikken naar Erwin en Bart. ‘Kunnen jullie vertellen naar wie jullie op zoek zijn? En wat kunnen jullie verder nog vertellen?’ vraagt een vrouwtje.
 Bart begint vlug alles te vertellen wat hij weet. Even twijfelt hij of alles wel nodig is, maar liever te veel dan te weinig informatie. Hij vertelt over de vrouw. Haar naam, wat ze van haar weten. Hij vertelt hen over de papegaai en de verhuiswagen. Bart laat niets achter voor deze vogels. Hij voelt zich groot en sterk. Met al deze vogels gaat het hem zeker lukken.
 Als Bart alles heeft verteld, soms met aanvullingen van Erwin, fladderen de drie vogels omhoog, ieder naar een andere groep vogels in de boom. Bart kijkt er met verbazing naar. Er lijkt een heel systeem te zijn in de stad. Iedere vogel heeft zijn eigen standplaats. Er is een hiërarchie, maar op de goede manier. Iedereen weet wat er van hem verwacht wordt. De leiders gebaren wild met hun vogels, terwijl ze met hun groepje praten.
 Groepje voor groepje stijgen er vogels op vanuit de boom. Ze vliegen allemaal andere kanten op. Als bijna de hele boom weer leeg is komt de specht weer bij Bart en Erwin staan. ‘En dan is nu het moment om te wachten.’ Erwin knikt.
 ‘Maar kunnen we niet beter gaan helpen?’ vraagt Bart. Hij spreidt zijn vleugels al om de lucht in te gaan, maar de specht houdt hem tegen met zijn vleugel.
 ‘Nee, dat is niet nodig. Al deze vogels kennen hun deel van de stad op hun duimpje. Het komt zeker goed.’
 Bart zucht diep en hij laat zich een beetje dieper in zijn veren zakken.
 Het wachten duurt lang. Het voelt voor Bart alleen nog maar erger, omdat hij ook iets wil doen. Hij wil gaan zoeken, actief zijn. Dat maakt dat hij onrustig heen en weer beweegt op zijn pootjes. Hij vliegt soms een aantal rondjes over het park, om dan weer rustig bij Erwin en de specht plaats te nemen.
 Het lijkt alsof de zoektocht gestaakt moet worden op de nacht, maar dan opeens komt er een vogel met grote snelheid op hen af gevlogen.
 ‘We hebben haar gevonden,’ zegt de jonge vogel alleen maar. ‘Kom mee. Dan gaan we naar haar toe.’
 ‘Dat is geweldig!’ roept Bart en hij en Erwin gaan rap achter haar aan. De specht volgt hen op een grotere afstand.

 Niet veel later strijken de vogels neer op de vensterbank van een groot gebouw. Binnen zien ze maar een hele kleine kamer. Niks vergeleken bij de grote villa die ze eerder hebben gezien.
 In de kamer zit een oude vrouw in een grote gekleurde stoel. Naast haar zit een jonge jongen op een iets simpelere stoel. De muren hangen vol met foto’s en schilderijtjes.
 Bart kijkt met grote ogen naar de twee mensen. Dit is inderdaad de vrouw. Hij voelt zijn hart bonzen. Dit is waar hij naar op zoek was. Dit was wat hij wilde. Het was hem gelukt, samen met wat hulp van anderen. Maar hij heeft het gedaan.
 Hij wil zich naar de specht en naar de andere vogel draaien om hen uitgebreid te bedanken, wanneer de vrouw plotseling zijn kant op kijkt. ‘Hé, een klein vogeltje,’ zegt de oude vrouw. Haar glimlach wordt breed en ze haalt een van haar vingers omhoog naar Bart toe.
 Bart zijn hart gaat als een wilde tekeer. Hij stijgt op van de vensterbank en hij gaat voorzichtig op de vinger van de vrouw zitten.
 ‘Hé, jou ken ik,’ zegt de vrouw dan, nu ze hem wat beter kan bekijken. Ze legt voorzichtig een vinger tegen het hoofdje van Bart. Hij voelt zich rustig worden wanneer hij de vrouw aan kijkt. Zijn hartje vertraagd weer naar een normale snelheid. ‘Ben je helemaal hier gekomen om mij te zoeken?’ vraagt de vrouw rustig. Bart knikt, maar hij weet niet of ze dat ziet.
 ‘Het is jammer dat ik jullie niet meer kan opzoeken. Het bos is nu te ver voor mij. Maar misschien dat mijn kleinzoon kan helpen.’ De vrouw steekt haar andere arm uit naar de jongen naast haar en ze aait de jongen over zijn bol. De jongen laat een plezierige lach horen, maar hij duwt ook zijn oma weg. Alleen kleine jongens worden over hun hoofd geaaid.
 Erwin komt door het raam gevlogen en hij gaat op een doos zitten die nog onuitgepakt op de grond staat.
 ‘En je hebt zelfs een vriendje meegenomen! Jullie moeten wel hele goede vrienden zijn als jullie met zijn tweeën helemaal hier heen zijn gevlogen.’ Bart duwt zijn borstje naar voren en knikt trots naar zijn maatje. Erwin lijkt vooral op te gloeien van het mooie compliment. Vrienden zijn is toch het beste wat er is.
 Dan kijkt Bart voorzichtig de ruimte rond. Er hangt nog weinig aan de muur en er staan nog een aantal dozen, maar verder is het al bijna ingericht. Een goede plek om het vrouwtje achter te laten.
 ‘Het was fijn om jullie te hebben geholpen, daar in het bos, lieve vrienden,’ zegt de vrouw met een ietwat krakende stem. ‘Maar jullie kunnen het zeker redden zonder mij.’ Ze tikt zachtjes met een vinger op Bart zijn hoofd en Bart voelt zich begrepen en blij dat het hem gelukt is.
 ‘Maar het is wel tijd voor jullie om te gaan. Het is al donker en jullie moeten spoedig terug zijn in jullie eigen bos. Dat is natuurlijk waar jullie thuis horen.’ Voorzichtig staat de vrouw op. Ze pakt met haar vrije hand een stok en terwijl ze voorzichtig leunt op de stok, loopt ze naar de vensterbank.
 Op het moment dat ze Bart voorzichtig op de vensterbank zet, zit Erwin er al. ‘Jullie hebben mijn leven een stuk minder eenzaam gemaakt, lieve vogelvriendjes. Het ga jullie goed,’ zegt ze met een lieve glimlach. Bart voelt zijn hart weer sneller bonzen, maar nu van blijdschap en opwinding. Hij knikt naar de vrouw. ‘Het gaat u goed, mevrouw Geerlings!’ roept Bart luid en ondanks dat het voor de vrouw zal klinken als getjirp lijkt de vrouw het te begrijpen. Ze glimlacht met waterige ogen naar ze, wanneer Bart zich omdraait en met zijn maatje begint op de terugreis terug naar het bos.

 Het is een andere dag, bijna aan het einde van de winter. De sneeuw is bijna gesmolten en het is drukker in het bos dan normaal. Bart hupt op en neer op zijn beentjes. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er aan de hand?’ roept Bart naar alle vogels die voorbij komen, totdat er eindelijk iemand is die al fladderend het antwoord naar hem terug roept. ‘Er is bezoek,’ roept de merel. ‘En deze heeft eten mee.’
 De vogels vliegen allemaal dezelfde kant op en Bart vliegt ongeduldig achter ze aan.
 Hij probeert om alle vogels heen te kijken om meer te kunnen zien. Hij is zo nieuwsgierig dat hij zijn enthousiasme bijna niet meer in kan houden.
 Dan is Bart plotseling op de open plek in het bos. Hij strijkt neer in de boom, waar altijd het eten aan gehangen werd, en dan ziet Bart wie er is gekomen. Het is de jongen, de kleinzoon.
 ‘Kijk eens wie er daar is,’ zegt opeens iemand naast hem. Het is Erwin. ‘Die hebben we vaker gezien.’ Bart knikt enthousiast. Van blijdschap voelt hij zijn hartje groter worden.
 ‘Ja, dat heb je goed geregeld,’ zegt een andere vogel. Er staat een grote lijster naast hem. ‘Zo’n klein vogeltje als jij kan zeker niet gemist worden.’ De lijster geeft Bart een duw, waardoor hij bijna omvalt. Maar Bart houdt zich sterk en maakt zijn borstje nog wat groter.
 Het jongetje hangt haastig een aantal bolletjes aan een tak in de boom. Hij kijkt wat omhoog naar boven en zwaait wat ongemakkelijk naar Bart. Dan draait hij zich plotseling om en hij snelt naar een vrouw die aan de rand van de open plek staat. De vrouw slaat haar armen om het jongetje heen.
 De uil komt naast Bart in de boom zitten. Met een vleugel slaat hij zachtjes tegen de rug van Bart. ‘Goed gedaan jongen.’
 ‘Ik doe het graag,’ zegt Bart met een heldere stem. ‘Ik deed alleen maar wat nodig was.’ Bart straalt helemaal, van de puntjes van zijn tenen, tot het puntje van zijn kop.